U bent hier

Artikel
Historisch

Peter Sellers zei ooit dat vocale muziek het hele mens-zijn bevat en zingen een enorme spirituele bevrijding kan betekenen. Dirigenten, componisten, vocalisten en koorzangers houden van vocale muziek. Maar zijn we er ons ook van bewust hoe deze vocale muziek historisch tot stand kwam of wie er welke muziek zong en hoe? Hendrik Vanden Abeele bespreekt de geschiedenis van de vocale muziek in een reeks boeiende artikels. Deel 1: De Middeleeuwen.

Scheepswrakken en andere tijdcapsules   

Er liggen naar schatting drie miljoen schepen op de bodem van de zee. Dat zijn tijdcapsules. Je bent een duiker en je zwemt zo’n wrak binnen. Je leert hoe mensen reisden, handel dreven, elkaar bevochten. De geschiedenis wordt tastbaar. Met wat geluk vind je zelfs een lading goud. En die fles rum daar, uit de achttiende eeuw, die kun je straks bij Sotheby’s laten veilen — maar misschien zou je het liefst gewoon even proeven?  

We willen weten hoe het er vroeger aan toe ging. We willen weten hoe er geleefd werd, hoe er gedacht werd, hoe het leven georganiseerd was, hoe er gesproken en gezongen werd. Al proberen we in het nu te leven, en al maken we ons zorgen over de toekomst: de interesse in, of zelfs de fascinatie voor hoe het vroeger was is groot. Terecht, lijkt me. We zijn nu eenmaal letterlijk de producten van alle generaties voor ons. Als we de wereld van onze voorouders leren kennen, leren we ook over onszelf. We begrijpen dan makkelijker waarom we zijn wie we zijn, en waarom we doen wat we doen.    

Maar hoe het vroeger was, is versluierd door de nevelen van de tijd. Zelfs als je het geluk zou hebben driehonderd jaar oude rum te proeven, dan nog blijft het, tja, driehonderd jaar oude rum. Het is onwaarschijnlijk dat de smaak ervan onveranderd is gebleven. En ook: je smaakpapillen en je ‘proefgeschiedenis’ lijken in niets op die van een achttiende-eeuwse matroos. Tijdcapsule of niet, het blijft gissen naar de originele smaak van die rum. 

Sankt-Gallen, Kloosterbibliotheek, Codex 399.jpg

Sankt-Gallen, Kloosterbibliotheek, Codex 339, ca. 1000. Het traditionele begin van een liturgisch handschrift met muziek voor de mis: introitus Ad te levavi, eerste zondag van de Advent. Eenvoudigst denkbare muzieknotatie met accentneumen.

Menselijke stem als vingerafdruk 

 Zo is het ook met het zingen. We zullen nooit met zekerheid weten hoe er vroeger gezongen werd. Ieder van ons zit bovendien gevangen in een luistergeschiedenis — datgene wat we in ons leven al gehoord en beluisterd hebben. Daardoor resoneert ons beeld van ‘de middeleeuwse stem’ onafschudbaar in ons innerlijk oor.   

De menselijke stem is bijna zo uniek als een vingerafdruk. Wat zouden we graag uitvissen hoe de unieke stem van pakweg Hildegard von Bingen (1098-1179) klonk. Maar dat gaat niet. De oudst bekende opname van een zingende mens dateert uit 1860. Édouard-Léon Scott de Martinville had met zijn phonautographe een systeem bedacht om geluidsgolven te registreren. Maar het reproduceren, het afspelen van die golven lukte hem niet. Slimme Amerikaanse wetenschappers wisten in 2008 de golven van Martinvilles apparaat in klanken om te zetten, waardoor we nu, meer dan anderhalve eeuw na de feiten, iemand een fragmentje van Clair de lune kunnen horen zingen. Het is een nog zeer gebrekkige opname, en het is wachten op Edison, wat later in de negentiende eeuw, om echt betrouwbare audio te vinden met de klank van het menselijke zingen vroeger.     

Een scheepswrak is een ongewilde, onvrijwillige tijdcapsule. Anders is het met een Egyptisch graf. Je vindt er de gemummificeerde dode, naast allerlei voorwerpen en dieren die hem of haar in het hiernamaals moesten bijstaan. Mummie en co werden bewust bewaard voor de eeuwigheid — niet met het idee dat het graf vele eeuwen later geschonden zou worden. Gebeurt dit toch, dan opent zich een poort naar het verleden.  

Dus als drieduizend jaar geleden de hogepriester Nesyamun sterft na een allergische reactie op een insectenbeet, dan gaan zijn collega-Egyptenaren met natriumbicarbonaat en soda en linnen doeken aan de slag. Ze omzwachtelen hem — een ingewikkelde procedure. Enkele millennia later blijkt het lijk zo goed bewaard dat slimme wetenschappers (Britten, deze keer) de stembanden van Nesyamun weten na te bouwen met een 3D-printer. Het resultaat is wereldnieuws: luister eens, dit is de stem van iemand die al drieduizend jaar dood is!  

Einsiedeln, Kloosterbibliotheek, Codex 366.jpg

Einsiedeln, Kloosterbibliotheek, Codex 366, elfde/twaalfde eeuw. De accentneumen staan niet langer in het open veld: er is een notenbalk met één lijntje. Het kleurgebruik zal in liturgische handschriften dominant blijven gedurende vele eeuwen.

Concrete informatie 

Maar ach, Nesyamun leert ons met die ene langgerekte, schaapachtige klinker van hem niet veel meer dan dat mensen vroeger ook een stem hadden. Daarmee krijgen we dat verlangde venster op het vocale verleden van de mensheid niet open. Interessanter wordt het wanneer we getuigenissen vinden over het gebruik van de stem: wat werd er gezongen, hoe werd er gezongen, hoe werd een en ander genoteerd, wie waren die zangers, hoe werden ze opgeleid. En daar komen heel andere tijdcapsules aan te pas.   

Hier en daar kun je in oude geschriften bijvoorbeeld concrete beschrijvingen vinden van hoe er gezongen werd, of hoe je hoorde te zingen. Dat laatste onderscheid is belangrijk. Als een middeleeuwer in een traktaat schrijft dat je niet als een ezel mag zingen, en niet als een kwezel, dan weten we drie dingen: sommigen in de middeleeuwen zongen als een ezel, anderen als een kwezel, en bij voorkeur bleef je netjes in het midden tussen die twee uitersten. Nog steeds een goed advies, toch?  

De middeleeuwer was zich bewust van de werking van het stemorgaan. Hoe primitief de overgeleverde zangpedagogische instructies soms ook lijken, over de technische kant van het zingen werd wel degelijk nagedacht. Bij verschillende auteurs treffen we bijvoorbeeld het onderscheid aan tussen de vox pectoris (borststem), de vox gutturis (keelstem) en de vox capitis (kopstem). Dat zijn termen die ook vandaag nog gebruikt worden in de zangles.   

Een kleurrijk traktaat met beschrijvingen van middeleeuwse zangers is het vijftiende-eeuwse Tractatulus de differentiis et gradibus cantorum. Mogelijk is de auteur de benedictijn Arnulphus, uit Saint-Ghislain. Hij beschrijft vier categorieën zangers: zij die geen natuurlijke aanleg hebben (‘nullo naturalis dispositionis’) en hun klanken luider dan een ezel (‘altius asino’) trompetteren; zij die niet veel talent hebben maar door hun ijver tot aanvaardbare resultaten komen; zij die zelf niet zo goed zingen maar toch anderen tot de zangkunst weten op te leiden; en de vierde, de beste categorie: de zangers met het natuurlijke instinct, met een zoete stem (‘mellice vocis organo’). Dat zijn de zangers die zich als echte nachtegalen laten bewonderen, en die in staat blijken de ziel van de luisteraar op verschillende manieren te beroeren (‘et varietate pluriformi modorum novelle recreationis adducit materiam in animo auditoris’).  

Met dit laatste worstelde kerkvader Augustinus (354-430), duizend jaar eerder. In de Confessiones verzucht hij dat hij van de gezongen tekst wordt afgeleid, wanneer met een mooie, geschoolde stem gezongen wordt. Dat is, zegt hij, ‘een genoegen van mijn vlees’. Als het te mooi wordt, als hij meer wordt beroerd door het zingen dan door het gezongene, dan komt hij tot een ontstellende conclusie: ‘…dan belijd ik dat ik een strafwaardige zonde bega; in dat geval zou ik liever niet hebben horen zingen.’ 

De getuigenis van Augustinus leert ons dat het zingen van gewijde teksten in de vierde eeuw al een courant gebruik is. Het gregoriaans is in volle ontwikkeling — lang voor het die naam krijgt. De christenen komen uit de schuilkerken, dragen misschien enkele vocale gebruiken uit de joodse synagoge mee, en hun aanvankelijk nog schuchtere zingen ontwikkelt zich in de breedte (een snelgroeiend repertoire) en in de hoogte (meerstemmigheid). Voor het noteren van het repertoire moeten ze taal en teken gaan vinden — de geboorte van de muzieknotatie. Het muzikale bedrijf van de christelijke kerk wordt zo de bakermat voor de hele Westerse muziekgeschiedenis, die aanvankelijk vooral vocaal lijkt. Die middeleeuwse wereld komt tot ons in manuscripten, als tijdcapsules: het zijn de scheepswrakken van de vocale muziek. Met wat geluk vinden we goud: antwoorden op de vragen waar we mee zitten. Aan ons nu om zowel die oude partituren als onze eigen stem zeewaardig te maken. Dát is voer voor deel 2 van deze reeks.

Playlist

Terug naar boven