U bent hier

Artikel
Historisch

De oudste sporen van Westerse vocale muziek vinden we in manuscripten. In een vorige bijdrage had Vanden Abeele het over tijdcapsules, vergelijkbaar met een scheepswrak. Je zwemt zo’n handschrift binnen en je leert over vocale gebruiken, over het repertoire, over de wereld van de zanger. Maar met een scheepswrak kunnen we niet zomaar opnieuw varen. Het zijn geen kant-en-klare partituren. Het antwoord op de vraag hoe er in de middeleeuwen gezongen werd, of wat precies, en door wie en wanneer, ligt niet voor het grijpen.  

Zeewaardigheid en bevaarbaarheid 

Soms zal je in bewaarde rekeningen van een collegiale kerk leren uit hoeveel zangers ‘het koor’ bestond, of onder welke voorwaarden knapen hun negenjarige opleiding tot zanger genoten. In de statuten van een kathedraal zal je misschien merken dat er ook in de middeleeuwen audities bestonden: je werd bijvoorbeeld verwacht de honderdvijftig psalmen uit het hoofd te kennen, en ze te kunnen zingen in de acht kerktoonaarden. In een ordinarium vind je allerlei liturgische voorschriften, zoals: ‘onder het zingen van deze hymne maak je een processie door de kerk, en als je aan de trappen van de crypte komt, dan moet de voorzanger het Salve regina aanheffen’. Je zal zelfs lezen over het tempo van zingen: op zon- en feestdagen trager en plechtiger dan op gewone dagen. Probeer dat maar eens met Orffs O Fortuna.

Of je leest in een dertiende-eeuws tractaat, Instituta partum, dat je psalmen hoort te zingen in een standvastig tempo, niet te traag en niet te snel, niet te hoog en niet te laag, en met een volle, levendige stem. Of je houdt nogal van Dante, en in La Divina Commedia is hij plots een muziekrecensent: ‘Ik hoorde stemmen (‘Io sentia voci’)… ze zongen het Agnus Dei … ze zongen tegelijk hetzelfde woord op dezelfde manier, zodat onder hen een totale harmonie heerste (‘una parole in tutte era e un modo, sí che parea tra esse ogne concordia’)’. Dante’s beschrijving concordeert overigens mooi met wat we in het Llibre Vermell de Montserrat (ca. 1400) lezen bij de canon O virgo splendens. De samenstellers van het boek adviseren een zoete, zachte uitvoering van de harmonieën, ter ere van de allerzoetste Maria: ‘Antiphona dulcis armonia dulcissime virginis Mariae de Monte serrato.’ 

In campo aperto

Met zo’n fragmentaire instructies moeten we het doen. Het zijn hints, ideetjes, suggesties. Maar dan zijn er uiteraard nog de partituren zelf, de muziek. In manuscripten van de negende en de tiende eeuw tref je de eerste muzikale tekens aan, de neumen. Je ziet hoe de scribent gefrustreerd geraakt in de gebrekkigheid van die muzieknotatie: deze noot is hoger dan je zou verwachten, dus er staat een ‘a’ bij (‘altius’, hoger), of hier moet je wat sneller gaan zingen (‘celeriter’), en daar met meer volume (‘klamor’). De scribent ziet zich zelfs gedwongen om equaliter te schrijven: ‘deze noot is dezelfde als de vorige’. De neumen staan nog ‘in het open veld’, in campo aperto — van notenbalken is nog geen sprake, je kan strikt genomen niet weten welke noten er precies staan. Op een dag, ergens in de Karolingische tijd, had iemand bedacht niet langer alleen de tekst van een gezang te noteren, maar ook de muziek. Maar hoe dan, en waarom? Een logische verklaring is dat het repertoire te groot werd om uitsluitend mondeling over te leveren. Je mocht dan wel jarenlang dagelijks zingen, en dus het hele repertoire in je hoofd zitten hebben, het geheugen is toch feilbaar, en je wil ook liefst hetzelfde zingen als je collega’s. Dus minstens de koorleider heeft behoefte aan een boekje met de noten. En hoe werden die genoteerd? Met de hogergenoemde tekens dus, de neumen. Denk daarbij aan de Franse accenten. Een aigu? Dat is omhoog. Een grave? Dan omlaag. Zo primitief waren die eerste notaties: de tekens zijn niets meer dan geheugensteuntjes.

einsiedeln_kloosterbibliotheek_codex_121_p.53.jpg

Einsiedeln, Kloosterbibliotheek, Codex 121, eind tiende eeuw. Bladzijde uit een van de beroemdste bronnen van gregoriaans, voorbeeld van frustrerende notennotatie: de notatie van de ene lijn stijgt op en doorbreekt de notatie van de lijn erboven.

Je kent wat je gaat zingen uit het hoofd, maar met die neumen boven de tekst heb je wat meer comfort. De frustratie bij dergelijk notatiesysteem is overigens niet de toonhoogte - want die kunnen we na vergelijking met jongere, preciezere bronnen nog wel reconstrueren-, maar het ritme. Geven die neumen nu wel of niet een verschil aan tussen lange en korte noten? Of gaat het om subtiele verlengingen van deze noot, en een zekere lichtheid bij een andere? We mogen ervan uitgaan dat zangers in het jaar duizend precies wisten in welk ritme ze moesten zingen. Alleen: het staat niet in de partituur. En ook: deze zangers deden het zo, andere zangers deden het anders.

De partituur is niet heilig

Hier komen we op een belangrijk punt als het over middeleeuwse partituren gaat. Wij, moderne mensen, zijn door onze opleiding en onze gebruiken ervan doordrongen geraakt dat een partituur heilig is. De componist heeft iets bedacht, heeft het zorgvuldig opgeschreven, en dan is het aan ons, uitvoerders, om precies te doen wat die componist wil. Daar is op zich al veel over te zeggen - het is een erg negentiende-eeuwse gedachte, die dwingende partituur - , maar in de middeleeuwen ging het er toch heel anders aan toe. Niet alleen is een middeleeuwse partituur vaak onvolledig, soms onzorgvuldig, en alleszins nog zeer summier, de uitvoering ervan gebeurde ad hoc. Wie zingt mee, wie heeft een instrument, doe jij dit en ik dat, en zal ik daar een tussenspelletje maken? Het is nuttig bij het uitvoeren van middeleeuwse muziek aan een jazz-combo of een popgroep te denken. Die hebben vaak slechts de tekst, misschien een genoteerde melodie, wat notities over akkoorden — in de meeste gevallen spelen en zingen ze alles uit het hoofd. En vervolgens wordt muziek gemaakt. Met improvisatie, met geknutsel, creatief en inventief. 

Denk bij het uitvoeren van middeleeuwse muziek aan een jazz-combo of een popgroep.

Dat laatste beeld is in middeleeuwse context vooral van toepassing op meer wereldlijke muziek, en op omstandigheden met instrumenten. Denk ook aan wat er later, vooral in de barok, met basso continuo-groepen gebeurt, waar luitist of klavecinist de harmonieën zelf moet invullen. In de strakkere religieuze wereld was niet zozeer de partituur dominant, of hoe er creatief mee kon worden omgegaan. Wat in die strakkere wereld van belang is, is de conventie. Met stilzwijgende afspraken, zoals die gemakkelijk ontwikkeld worden door mensen die jarenlang samen zingen, heb je niet eens precieze partituren nodig om toch steeds opnieuw een min of meer gelijkaardige uitvoering te realiseren. Dus om partituren uit de middeleeuwen bruikbaar te maken, kunnen we op zoek gaan naar die conventies: wat was het ideaalbeeld dat de middeleeuwer van een zangstem had lees er hier meer over; wat was de dominante visie op tempo, karakter en tekstexpressie; wie mocht wanneer zingen in de kerk?  

Mannen en vrouwen

Bij die laatste vraag moeten we toch even stilstaan. Uit alles wat we over vroege vocale muziek weten, kunnen we afleiden dat ook in de middeleeuwen al onderscheid werd gemaakt tussen gemeenschapszang, ensemble, en solisten. Deze groepen hadden elk hun eigen specialiteit en karakter, en hun onderscheiden niveaus van virtuositeit. Mannen en vrouwen zongen helaas niet samen in de kerk, tenzij misschien in uitzonderlijke gevallen. Maar vrouwen zongen wel degelijk. En daar waren ze vaardig in, getuige bijvoorbeeld de van grote muzikale cultuur sprekende manuscripten uit het klooster Las Huelgas Reales bij Burgos, waarvan sommige zusters/zangeressen zelfs met naam bekend zijn.

Een scheepswrak zeewaardig maken, het is een beetje een gekke onderneming. Laat dat schip liggen waar het ligt, en bouw een nieuw schip, desnoods helemaal volgens wat je daar beneden hebt opgemeten. Dat is wat we met middeleeuwse muziek ook moeten doen: er zijn zoveel hiaten in de instructies, zoveel variabelen — ook als we naar de gebruiken en conventies kijken — dat we niets anders kunnen dan creatief, ja muzikaal met de bronnen om te gaan. Dat is echte zeewaardigheid: we zijn slim en pragmatisch geweest, hebben een nieuw schip gebouwd, en zoeken nu naar bevaarbare wateren. Te water dan, en goede vaart!

Terug naar boven